Kris Vansnick: "Detectie? We bereiken te weinig jongeren met Afrikaanse roots"

23/03/2022


Al meer dan 20 jaar vergaart Volley Vlaanderen unieke data van zoveel mogelijk jonge volleyballertjes. Talentdetectie heet dat dan met een groot woord. Het is nu eenmaal een belangrijk proces dat onontbeerlijk is om jonge talenten te laten doorgroeien tot de top en om ooit - dat is dan het ultieme doel - tot grootse prestaties te komen op internationaal niveau. Onze nationale teams plukken daar momenteel de vruchten van.


Of ook de toekomst er rooskleurig uit ziet, bekijken we graag met Kris Vansnick (41). Als directeur van de Topsportschool in Leuven, de detectiewerking en coördinator van het VOLTIS-project (Volleybal Talentidentificatie Systeem) weet hij als geen ander hoe en welke ruwe diamanten later kunnen doorgroeien tot de nationale selecties om ons opnieuw volleyvreugde te bezorgen.


Wat hebben Britt Herbots, Silke Van Avermaet en Céline Van Gestel gemeen met pakweg een Sam Deroo en Hendrik Tuerlinckx? Het zijn inderdaad allemaal steunpilaren van onze nationale ploegen, maar er is meer. Het zijn namelijk één voor één speelsters en spelers die ooit op jonge leeftijd werden gespot door de talentscouts van Volley Vlaanderen en dankzij het gedetailleerde begeleidingsprogramma de toppresteerders zijn zoals we ze nu kennen.


Zegt VOLTIS je niets of hoor je het donderen in Keulen als de term ‘talentdetectie’ valt? Dan wordt het dringend tijd dat je verder leest, want als verantwoordelijke van de Topsportschool in Leuven is Kris Vansnick de uitgelezen man om uit te leggen hoe men er in Vlaanderen probeert voor te zorgen dat er zo weinig mogelijk volleybaltalent verloren gaat.


Het geheim achter het succes van onze huidige generaties bij de nationale teams zit hem o.a. in een doorgedreven talentdetectie. Hoe gaan jullie juist te werk?

Kris Vansnick: “Elk volleybalspelend kind krijgt van de federatie een uitnodiging om vanaf hun negende levensjaar een fysieke en motorische testbatterij te ondergaan, zoals wij dat noemen. De kinderen die uitgenodigd worden, bereiken we omdat ze aangesloten zijn bij een club. Iedereen is vrij om naar die testen te komen en deze maken deel uit van ons VOLTIS-programma. Zo laten we hen verschillende motorische en snelheidstesten doen zoals een spurt en een sprongbeweging, maar meten we bijvoorbeeld ook al hun gewicht, lengte, hun reikhoogte met één hand en hun zithoogte. In samenwerking met het UZ in Antwerpen geven we onze leden ook de kans om een lengtepredictie te doen.”

Het woord is al meteen gevallen. Hoe belangrijk is lengtepredictie als parameter?

“Heel belangrijk, want een jongen waarvan we weten dat hij maar 1,80 meter groot zal worden, zal het bijvoorbeeld nooit maken als aanvaller of middenman. Daarentegen zijn ook de aanvalssprong en de volleytechnische vaardigheden belangrijke elementen, want een jongen van 1,80 meter kan misschien wel doorgroeien naar de perfecte libero.”

Hoe bepalen jullie of iemand kan instappen in de Topsportschool of niet? Hebben jullie daar criteria voor?

“Zeer zeker! We hebben in samenwerking met Sport Vlaanderen een uitgebreide lijst aan selectiecriteria vastgelegd. Deze zijn terug te vinden op de website van de federatie. Als we het over de lengtepredictie hebben, gaat dit over een schaal op 5 punten. Wanneer we nu de positie van opposite als voorbeeld nemen, krijgt een jongen met een lengtepredictie van 2m04 5 op 5, tussen 2m01 en 2m03 4 op 5, tussen 1m99 en 2m01 3 op 5, tussen 1m96 en 1m98 2 op 5 en tussen 1m93 en 1m95 1 op 5. Dit gebeurt trouwens niet alleen in functie van de lengtepredictie, maar ook op het vlak van aanvalssprong en volleytechnische vaardigheden kan je een maximum van vijf punten scoren. Wie een topsportstatuut wil bekomen, moet minstens 8 op 15 halen.”

Dus de kans dat een jongen met een lengtepredictie van 1m94 het als opposite zal waarmaken op internationaal niveau is bijzonder klein?

“In realiteit is dat waarschijnlijk zo. Zeker als we kijken naar onze concurrerende landen. De hoofdaanvallers zijn daar meestal twee meter of groter. Fysiek is een belangrijke parameter geworden in het volleybal op het hoogste niveau.”

En wat als een jongen of meisje een goede lengtepredictie heeft, maar toevallig een slechte dag heeft en op die volleytechnische vaardigheden slecht scoort? Valt hij of zij dan definitief uit de boot?

“Zeker niet. We organiseren meer dan eens per jaar detectietrainingen in Vilvoorde en Leuven voor alle talenten. Daarenboven werken we ook samen met de provincies die ook binnen hun selecties de beste jongeren uit hun regio begeleiden. Daarnaast brengen we ook alle jeugdcompetities en de Jeugd Champions League in kaart.”

Slaap jij nog wel na het verzamelen van al die cijfers? Dat is toch een schat aan materiaal, al moet je dit wel weten te beheersen?

“Zeker als je weet dat Vlaanderen zo’n 36.000 spelers telt waarvan ongeveer 19.000 jeugdleden (één derde jongens en de rest meisjes). Onze database is dus inderdaad best uitgebreid. Maar natuurlijk verwerf ik die gegevens niet alleen. Gelukkig kunnen we rekenen op een gemotiveerde groep talentscouts.

Op die manier proberen jullie ervoor te zorgen dat er zo weinig mogelijk talenten door de mazen van het net glippen?

“Dat is ons doel, al heeft ons systeem ook wel zijn beperkingen. Zoals ik al zei, krijgen alle jeugdleden onder de 11 jaar een uitnodiging, maar dat betekent ook dat we heel veel jongeren niet bereiken, omdat ze niet zijn aangesloten bij een volleybalclub. Het kan dus best zijn dat er heel wat jongeren zijn die bijvoorbeeld basketbal spelen, maar een prima profiel hebben om volleyballer te worden.”

Hoeveel jongeren hebben dit seizoen zo’n VOLTIS-test afgelegd?

“Dat zullen er ongeveer 650 zijn. Spijtig genoeg heeft Corona toch ook wel invloed gehad. Van die 650 hebben we dit jaar voor de eerste graad van de Topsportschool in Leuven 91 jongens en 172 meisjes in de detectiegroep getraind. Dat zijn er heel veel, het meeste ooit trouwens. Elk jaar proberen we uiteindelijk een 20-tal jongens en meisjes te laten instappen, wanneer zij door onze selectiecommissie gekozen worden.”

En toch, ik heb zo het gevoel dat het nog uitgebreider kan?

“Daarom organiseren we elk seizoen ook regionale trainingen in elke Vlaamse provincie. We beseffen maar al te goed dat die VOLTIS-testen momentopnames zijn. Daarom bestaat sinds dit seizoen ook het Boost Your Volley-project. Die trainingen gaan wekelijks door zodat jongeren extra uren kunnen maken, buiten de trainingsuren van hun club.”

En wie goed genoeg is, krijgt een uitnodiging voor de Topsportschool in Leuven?

“Zo hebben we inderdaad een traject uitgestippeld voor elke volleyballende jongere tussen 9 en 14 jaar waarbij we iedereen met potentieel van heel dichtbij opvolgen. En zelfs moesten we dan toch nog jongens of meisjes van 12, 13 of 14 jaar gemist hebben, pikken we hen misschien nog op tijdens de zondagtrainingen in Vilvoorde. Eén keer na 14 jaar gaan we ervan uit dat we alle talenten hebben opgevist om in te stappen in het derde middelbaar van de Topsportschool. Een instap vanaf het vijfde middelbaar kan natuurlijk ook nog, maar dat is eerder uitzonderlijk.”

Ik zie nog twee grote beperkingen. De eerste is dat er maar één echte Topsportschool is voor jongeren vanaf de eerste graad in Leuven en vanaf de tweede graad in Vilvoorde?

“Dat is waar, maar dit kan ook net een sterk gegeven zijn. Op deze manier wordt al het Vlaamse talent op één plaats verzameld. Natuurlijk zijn er ook nog prima initiatieven van clubs en sportscholen waar ook al een optie volleybal gekozen kan worden. Het verschil is natuurlijk dat zij geen topsportstatuut kunnen uitreiken, niet hetzelfde aantal trainingsuren kunnen genereren en ook geen aangepast studieprogramma aanbieden. Wat is die andere beperking trouwens?”

Als ik kijk naar de toplanden in het volleybal, maar ook naar andere sporten zoals atletiek of zelfs voetbal: de meest krachtige en snelle spelers zijn vaak spelers met Afrikaanse roots. Alleen zie ik zo niemand bij ons. We lopen daarmee toch een enorm potentieel aan spelers mis?

“Wij hebben inderdaad geen Egonu zoals Italië. We hebben wel regelmatig zwarte spelers of speelsters op onze topsportschool, maar er zijn nog groeimogelijkheden. Als je kijkt naar de internationale volleybalteams, dan zie je daar dat potentieel wel. Het probleem is dat we die jongeren op dit moment nog niet aan het volleyballen krijgen. Ze spelen kennelijk liever basketbal. Het probleem is dat er in Brussel amper zalen zijn om te volleyballen. We proberen daar met de federatie wel hard aan te werken door daar o.a. het beachvolleybal te promoten.

In Antwerpen richten de clubcoaches toffe initiatieven op, zoals het pleintjesvolleybal. Maar je hebt zeker een punt. Als je vraagt naar onze hiaat, dan moet ik inderdaad bekennen dat we te weinig jongeren met die roots bereiken. Daarom dus dat er zoveel mogelijk samenwerking met clubs en de scholen in die regio moet komen. Enkel zo kunnen we ervoor zorgen dat de basis van onze piramide zo breed mogelijk is.”

Welke nieuwe initiatieven zie je dan?

“Door de recente opstart van de Topsportschool beachvolleybal met een vergelijkbaar systeem van selectiecriteria aangepast aan beachvolleybal, wordt via de detectietrainingen indoor ook naar interesses in het beachvolley gepeild. Er worden gaandeweg ook beachselectietrainingen uitgebouwd. De kinderen kunnen via de clubs samen met de detectiewerking vanaf heel jonge leeftijd een heel jaar door volleyballen waardoor er niet alleen meer kinderen aan het volleyballen geraken, maar dat ze ook technisch en fysiek sterker kunnen worden. Tijdens het schooljaar leggen we eerder het accent op indoor en in de zomermaanden vanaf mei ligt het accent op beachvolleybal. Vanuit de selectiewerking indoor en beachvolleybal blijkt dan of een kind in aanmerking komt voor indoor of beachvolleybal, voor de Topsportschool of een selectie.”

Iets anders: hoeveel van de jongeren die jullie al vanaf jonge leeftijd gedetecteerd hebben, groeien uiteindelijk door?

“Dit zijn de laatste cijfers: 61% van de jongens en maar liefst 87% van de meisjes die in Vilvoorde zijn afgestudeerd, spelen uiteindelijk in Liga A. Het percentage doorstroom naar de Liga A bij de jongens is lager, omdat jongens vaak later matuur zijn dan meisjes. We zijn trouwens ook heel tevreden dat de clubs op de hoogste niveaus de jonge spelers en speelsters kansen geven. Dit is op middellange termijn zowel voor de clubs als voor de nationale ploegen een goede zaak. Iets wat in voetbal bijvoorbeeld met de vele buitenlanders (en relatief weinig Belgen) op zoek naar betere contracten en België vaak als tussenstap beschouwen, ondenkbaar is. Trouwens nog straffer: op de laatste EK’s bij de seniores waren dat 12 van de 14 speelsters bij vrouwen en 10 van de 14 spelers bij de mannen.”

Dat zijn knappe cijfers! Het toont toch aan dat jullie goed werk leveren. Zijn er voorbeelden van spelers die jullie pas op latere leeftijd hebben ontdekt?

“Ferre Reggers, ook een Lennert Van Elsen. Ferre is iemand die we wel al langer volgden en toch is hij pas vanaf het vijfde middelbaar ingestapt in de Topsportschool. Marlies Janssens is trouwens zo’n voorbeeld bij de vrouwen. Zij is veruit de beste middenspeelster in de competitie en is nu al twee keer op rij de beste serveerster van de Nations League. Ook zij werd op latere leeftijd nog opgemerkt tijdens een provinciale wedstrijd.”

Hadden zij dan verder kunnen staan als zij vroeger hadden gekozen voor de Topsportschool?

“Op fysiek vlak en op volleytechnisch vlak hadden ze wellicht verder kunnen staan. De uren die ze destijds gemist hebben, moeten ze toch inhalen op een andere manier. Maar het is niet altijd evident om te voorspellen of iemand bijvoorbeeld de nieuwe Sam Deroo zal worden. De jongeren die we bereiken, moeten we in de best mogelijke omstandigheden proberen voor te bereiden. Vanuit Sport Vlaanderen is het immers de doelstelling om een mondiale top-8 plaats af te dwingen.”

Daar zitten de Red Dragons momenteel veel verder vanaf dan de Yellow Tigers?

“Maar bij de mannen staat er wel heel wat talent in de wachtrij. Je kan niet elk jaar een topper laten doorgroeien, maar bij de jeugdlichtingen zit er echt wel veel potentieel. Alleen moeten zij natuurlijk ook ervaring kunnen opdoen tegen sterke tegenstanders. De Red Dragons moeten dus via de Euroleague terug opklimmen naar de Volley Nations League. De vrouwen spelen nu elk jaar tegen toplanden als Brazilië, USA, China... dat is top voor de ontwikkeling.”

Top